Je winkelwagen is momenteel leeg!
Ik geloof
Geloof maakt ons mens. Overtuigingen van waarheid – of wat we voor waarheid houden – zijn een intrinsiek deel van wie we zijn. Zij zijn deel van ons zelfbeeld en van grote invloed op onze eigenwaarde. Geloven houdt direct verband met zingeving. Genia (1990) beschrijft de ontwikkeling van religiositeit in vijf stappen, gekoppeld aan de ontwikkeling van een zelfbeeld.
- Egocentrisch geloof. Iemand heeft nog niet het basisniveau van vertrouwen bereikt dat nodig is voor het opbouwen van een positief zelfbeeld en gezonde interpersoonlijke relaties. Men beoordeelt in de morele ontwikkeling goede en foute handelingen op de kans op straf of beloning. Een godsbeeld is gebaseerd op een gevoel van waardering en vergezellen. Het is vooral antropomorf, dat wil zeggen dat menselijke eigenschappen aan God worden toegeschreven. Het godsbeeld fluctueert, afhankelijk van de omstandigheden. Ook hierin zijn straffen en belonen de maat; ook voor het al dan niet doen van bekentenissen.
- Dogmatisch geloof. Iemand gebruikt dogma’s als verdediging of als een psychologische ondersteuning. Dogma’s zijn een instrument. Zij verlenen iemand autoriteit; een law-and-order moraliteit. Moreel besef is vooral egocentrisch gericht, al is er ook herkenning van de rechten en behoeften van anderen. Anderen kunnen worden vertrouwd op basis van wat fair is. Beoordeling van goed en fout is gebaseerd op gehoorzaamheid aan de regels, zonder de context in ogenschouw te nemen. Men heeft behoefte aan duidelijke regels. Psychosociaal kan iemand kampen met een gebrek aan eigenwaarde, omdat dit afhangt van de externe waardering, vrees voor afwijzing, en verlies aan genegenheid. Belijden van schuld wordt gestimuleerd door de vrees om Gods liefde te verliezen. Gebeden worden onderhandelingen en beloften. Veiligheid wordt verkregen door gehoorzaamheid en door identificatie met een religieuze groep.
- Overgangsgeloof. Normaliter verandert iemands religieus denken tijdens de adolescentie. In de adolescentie worden sociale verbanden belangrijk en iemand kan ook andere perspectieven in ogenschouw gaan nemen. Er vindt een verschuiving plaats van een wederzijdse uitwisseling van moreel perspectief naar een moraliteit van interpersoonlijke relaties. Geloofstwijfel kan dan het gevolg zijn. Voor veel mensen staan geloofstwijfels gelijk aan een gebrek aan geloof. Maar feitelijk gaat het om een overgang naar een individueel-reflectief geloof. Deze overgang is mogelijk dankzij de vrijheid om te waarheden te betwijfelen en te bevragen. Deze vorm van geloven lijkt dus samen te gaan met de psychosociale ontwikkeling in de adolescentie, maar dat hoeft niet altijd zo te zijn.
- Gereconstrueerd geïnternaliseerd geloof. Onder gunstige omstandigheden kan de fase van twijfel uitlopen in een zelfgekozen geloof dat egocentrisme en nuttigheidsmotieven overstijgt. Religieuze overtuigingen zijn dan geïnternaliseerd en geven iemand een gevoel van doel en betekenis in het leven. Doctrines en voorschriften dienen niet meer als verdediging of voordeel, maar ze dienen als oriëntatie in het leven. Ze maken deel uit van het geïnternaliseerde systeem van morele overtuigingen. We nemen morele beslissingen in overeenstemming met het burgerlijk recht en sociaal-culturele normen wanneer deze niet direct in strijd zijn met de voorschriften van iemands religieuze overtuiging. Dat heeft wel iets stars in zich. We missen in deze fase nog de tolerantie voor onzekerheid, ambivalentie en paradoxen die er in religiositeit kunnen zijn. Men probeert anderen te overtuigen, niet vanuit een ijver, maar meer vanuit een oprecht verlangen om voor anderen te zorgen en de vreugde van hun geloof te delen. Gebeden omvatten lofprijzing, dankzegging en toewijding. Belijdenis ontstaat vanuit een constructief schuldgevoel. Acceptatie van Gods vergeving volgt op terugkeer van een verkeerde weg en daden.
- Transcendent geloof. Dit volwassen stadium van geloven kenmerkt zich door meer flexibiliteit. Je zou kunnen zeggen dat iemands eigenwaarde interacteert met universele normen van wat goed en kwaad is. Dat wordt ook zichtbaar in een levensstijl die in overeenstemming is met de religieuze waarden. Ook is er een integratie van woorden en daden. De flexibiliteit uit zich in commitment zonder absolute zekerheid. Men weet zich verbonden met iets dat groter is dan zichzelf, staat open naar religieuze diversiteit aan standpunten en is los van egocentrisme en een antropomorf godsbegrip. Een volwassen gelovige is niet afhankelijk van persoonlijke dogma’s en formele religieuze structuren. Al wordt er zeker de waarde van ingezien. De uitdrukking ‘je naaste liefhebben als jezelf’ uit zich in sociale interesse en humanitaire bezorgdheid. Tenslotte heeft iemand een duidelijk beeld van doel en betekenis van het leven. De focus ligt op het ontwikkelen van de menselijke potentie, in plaats van het benadrukken van de zondige natuur van de mens.
Genia, V. (1990). Religious Development: A Synthesis and Reformulation. Journal of Religion and Health, 29(2), 85-99.
