Verlangen

Zonder verlangen is er geen leven. Liefde kan alleen werken als je het met een ander kunt delen. Liefde heeft een ander nodig en streeft naar éénwording. Daarom is dit de samenvatting van de Thorah: boven alles God liefhebben met je hele hebben en houden en de ander als jezelf. God schiep hemelen en aarde. Hij deed omdat Hij Zijn liefde wilde delen. Hemelen en aarde zijn uitersten. Als een elastiek werden ze uit elkaar getrokken. Zo kwam er spanning op te staan: het verlangen naar hereniging. En het werd de taak van de mens om terug te keren. Generatie na generatie. Om de schepping bij de Schepper te brengen. De zin van ons bestaan is daarom gelegen in het doen van het goede, in weldoen. Dat is de weg terug.

Door het scheppen van God ontstaat er ruimte voor verlangen. Scheppen is het eerste werkwoord in de Bijbel: bara [ברא]. Het wordt ook vertaald met kiezen. Dat wil zeggen dat er twee mogelijkheden zijn. God creëert de uitersten. Dat is de dualiteit of dubbelheid.[1] Van het grootste geluk en de diepste ellende. Het heerlijke Eén-zijn tegenover het grote Niets. Volheid tegenover veelheid.

Welke uitersten schept God in het eerste Scheppingsverhaal? Drie keer staat er dat God schept, terwijl het werkwoord zelf zes keer wordt gebruikt. Daarvan hebben drie keer betrekking op de mens. Het laatste gebruik van bara in het Scheppingsverhaal is de samenvatting. Op de zevende dag rustte God van al het werk dat Hij geschapen en gemaakt had. Er zijn dus drie dualiteiten die God schept. De eerste gaat over het maken van Ruimte. De tweede brengt tot handelen. En de derde maakt het aangaan van de relatie mogelijk. Deze drie beantwoorden aan de systemische principes van plaats (ordening), handelen (binding) en interactie (balans). Als deze drie zijn geschapen, dan is er de rust van de Schepper in de zevende dag. Dat is eigenlijk de vierde dualiteit: werken-rusten. Ik noem dat het vierde systemisch principe: de bewust wording (van je leefruimte).

Plaats

Plaatsmaken kan alleen door ruimte te scheppen. Het scheppingsverhaal begint dan ook met:

In beginsel schept God de hemelen en de aarde. (Gen. 1:1).

Een plaats kent grenzen. Er zijn ten minste twee punten. Daartussen ligt de ruimte; daartussen ligt de plaats. Hemelen [shamayim] en aarde [erets] zijn de twee uitersten. Shamayim komt van een werkwoord dat ‘verheven zijn’ betekent. Hemelen is een tweevoudsvorm. Dat wil zeggen dat iets als paar voorkomt: zoals rechts-links. Het paar is elkaars tegenover. Die dubbelheid van shamayim zit in het woord zelf. Sham betekent Daar; Shem betekent Naam. Naam en Plaats. Want de Naam is Daar. De hemel is Daar en dat is de tegenkant van Hier. Hier is het spiegelbeeld van Daar. De hemel is de wereld waar de andere kant van alles is. De kant waardoor iets pas compleet wordt. Hier beneden is het niet. Daar is het alles. Hier is de beweging. Daar is de rust. Hier is de veelheid en het onvoltooide. Daar is alles Een. Niet alleen de Naam is er, daar is ook de Plaats.

Aarde is de vertaling van erets en stamt af van het ongebruikt werkwoord dat met stevig zijn wordt vertaald. Maar men zegt ook dat erets een samenstelling is van a – rets. De Aleph verbonden met het werkwoord ratsa [lopen, vlug lopen]. En lopen heeft ook met verlangen te maken. Ratson betekent dan ook wil. Erets begint met de Aleph, de eerste letter van het alfabet. Dat is de verbinding met de Een. Ook weer een dualiteit. Eenheid tegenover beweging. De Kracht die in beweging zet. Dat lopen is tegelijk steeds thuiskomen en steeds onderweg zijn. Op elk punt ben je tegelijkertijd thuis en onderweg. Zo is de tijd. Zoals de aarde van binnen vloeibaar is en van buiten gestold. Het moment nu is de grens tussen het verleden en de toekomst. En dat moment nu is voortdurend in beweging. Het vloeit. Zoals het water stroomt door de rivier naar de zee, zo bewegen we ons door de tijd. Zo heeft ieder mens een plaats in de tijd.

De eerste dualiteit hemelen-aarde drukt dus de dubbelheid van deze wereld uit. De dualiteit van het Systeem. Je bent er en je bent onderweg. Alles is er en alles wordt er. Het eerste systemische principe is de plaats (ordening). God schept daarvoor hemelen en aarde. De hemelen vertegenwoordigen de geestkant en de aarde de lichaamskant, het onzichtbare en het zichtbare. De hemelen tonen de oneindigheid, de aarde laat de eindigheid zien. Eénheid tegenover de Tweeheid en Aanwezigheid tegenover de Beweging. De Liefde tegenover het Verlangen. Het verlangen naar de eenwording; dat is naar de vol-making. Dat is het verlangen dat in ieder mens zit.

Handelen

God heeft de hemelen en de aarde niet geschapen opdat zij vormloos zouden zijn, maar Hij heeft ze geformeerd zodat ze bewoonbaar zouden zijn.

En God zei: Laat het water wemelen van wemelende levende wezens; en laten er vogels boven de aarde vliegen, langs het hemelgewelf!

En God schiep de grote zeedieren en alle krioelende levende wezens waarvan het water wemelt, naar hun soort, en alle gevleugelde vogels naar hun soort. En God zag dat het goed was. (Gen. 1:20-21).

De wateren moeten overvloedig wemelen van de levende zielen [nephesh chajah] en boven de aarde moeten de vogels vliegen. Hier wordt de dualiteit ‘onder de aarde – boven de aarde’ zichtbaar. God schept de grote zeedieren, de levende wezens en de vogels. Het valt op dat God eerst zegt dat er levende zielen en vogels moeten komen, maar dat Hij vervolgens drie vormen schept: grote zeedieren, levende zielen en vogels. Dat is niet zonder reden. Water en aarde zijn ook uitersten. Water is een beeld van chaos, aarde van structuur. De nephesh wordt voortgebracht uit het water en staat in nauwe relatie tot het lichaam. De nephesh is de bewustheid van het lichaam. Het is de bezieling van het lichaam. Door de nephesh kan de ruach [geest] tot expressie komen.

Het water moet wemelen van de chayah. Het levende kun je vanuit het Hebreeuwse woord kunnen omschrijven als datgene wat de dienst aan God zichtbaar maakt. God schept eerst de grote zeedieren [tanniniem]. Het wordt soms vertaalt met walvis, maar een draak of een slang komt dichter in de buurt. De Bijbel noemt de tannin een zeedraak die in het midden van de rivieren ligt. Deze draak zegt dat de rivieren van hem zijn. Hij heeft ze voor zichzelf gemaakt. De Egyptische Farao vereenzelvigde zich met hem. Deze tanniniem horen thuis in de afgrond, de thehom. Deze draak in de zee is wat de slang is op het land.[2] Deze zeedraak is verbonden aan het lichaam, de nephesh. Deze tanniniem zijn de lichaamskant van de nephesh. Deze zeedraken trekken de nephesh naar de afgrond, de thehom. Daarom zijn het ook GROTE zeedraken. Het zijn de oerkrachten die de nephesh aanzetten tot ongebreidelde ontplooiing en zelfverheffing. Om aan de chaos te ontsnappen. Daarom vliegen de volgens boven de aarde in het zicht van het uitspansel. Vliegen is een beeld van vluchtigheid, los van de structuur. Het ziet ook op hoogmoed. Vogels zijn de geestkant van de nephesh.

Wat zijn dus nu de uitersten? Deze grote monsters van de zee staan tegenover al het vliegende in de lucht. Het tweede systemische principe is Handelen (binding). Handelen wil zeggen dat een levende ziel een bijdrage levert aan de instandhouding van het Systeem. Het is eraan gebonden. Aan groei en ontwikkeling is echter geen maat gesteld. Zij is ongebreideld. De nephesh is het lichaamsbewustzijn. Men noemt het ook wel de dierlijke ziel. Alle nehpeshim zijn gebonden door de oerkrachten van het Systeem. Dat zijn de tanniniem, die het lichaam als ware het een spirituele zwaartekracht naar de diepten van de afgronden trekken. Tegenover de kracht die naar beneden trekt, staat de kracht die naar boven trekt. Deze tegenkracht ligt in het woord, want dat is de vormgeving van de geest. De vogels in de lucht zijn de geestkant en de tegenkant van deze oerkracht van de diepte. Denk aan het mythologische verhaal van Icarus die wil ontsnappen aan koning Minos op Kreta en zich daarvoor een stel vleugels aanmeet. Hij wordt gewaarschuwd niet te laag te vliegen zodat het zeewater de vleugels niet te zwaar maken. Of om te hoog, dicht bij de zon te vliegen, zodat de was op zijn vleugels smelt. Icarus is echter roekeloos (ongebreideld!), vliegt te hoog en stort neer in de zee.

Het tweede systemische principe in het scheppen betreft de twee-eenheid lichaam-geest. Geest in de zin van Hoofd. De oerdriften van het lichaam staan tegenover de rekenkracht van het hoofd.[3] In de nephesh komen deze twee tezamen. Deze twee-eenheid echter brengt de schepping (het lichaam) niet terug bij de Schepper. Ja, de oerkracht verhindert het zelfs. Het is ook de Hinderaar. Om de Schepping bij de Schepper te brengen is daarom nog een derde dualiteit nodig. Er is in de Schepping een Beeld van de Schepper nodig. Eén die van tweeën éénmaakt. Eén die contact maakt, de balans opmaakt en tegenspreekt.

Interactie

De derde dualiteit komt tot stand als God de mens schept.

En God schiep de mens naar Zijn beeld;

naar het beeld van God schiep Hij hem;

mannelijk en vrouwelijk schiep Hij hen. (Gen. 1:27).

God schept de mens: adam Dat woord houdt verband met damah, dat gelijken op betekent. Naar Zijn beeld schept God de mens. Zo wordt het vertaald: naar Zijn beeld. Er staat be-tselem. De Beth is het voorzetsel in of met. De vertaling ‘in Zijn beeld’ is daarom m.i. passender. Het woord bara wordt twee keer voor min of meer hetzelfde gebruikt. De eerste keer valt de nadruk op God. Hij schept adam. De tweede keer valt de nadruk op Zijn beeld. Adam is de vorm, waardoor de wezenlijke betekenis, de tselem zichtbaar wordt. De Ene en Zijn beeld. Ook dit zijn uitersten. Adam is het beeld van God. Het licht in de wereld.

Hoe ziet dit beeld eruit? We lezen vervolgens: mannelijk en vrouwelijk schept God de mens. Dat is het vijfde gebruik van bara. Ook ín de mens wordt de dualiteit gelegd. Het woord zakhar [mannelijk] is ook het woord zakhor [herinneren]. Dat is de geestkant van de mens, het innerlijke. Herinneren is niet beperkt tot een gedachte; het gaat veel dieper. Alles wat voor mij was, mijn voorouders, mijn erfmateriaal, dat alles neem ik mee. Dat is deel van mij. Het innerlijke is verborgen. David zegt in de genoemde tekst zelfs dat hij zich God herinnert, terwijl hij verkeert op plekken waar de dood, demonen en onbeduidendheid huizen. In het systemisch werken is er sprake van het (ge)weten. Dat wat er geweten kan worden. Dat wat er is in het systeem. Vanuit het Hebreeuwse woord is mannelijk het her-inneren van de voornaamste taak in dit leven: zorgen dat er eten op tafel komt. Dat doe je door de aarde te bewerken; dat  is de basisopdracht van de mens. In het wezenlijke is dat je verantwoordelijkheid nemen en leidinggeven. De vrouwelijke kant is kant van de vorm, de kant van het lichaam. Neqabah komt van het werkwoord neqab dat doorboren, perforeren, boren of benoemen betekent. Het vrouwelijke is de omhulling, het uiterlijke. Dat is de vorm. Vrouwelijk is de vorm waarmee het nageslacht naar het Koninkrijk wordt geleid om daar thuis te komen. Door het vrouwelijke krijgt het leven vorm.

Mannelijk en vrouwelijk horen bij elkaar. Alleen mannelijk is enkel lucht en alleen vrouwelijk is enkel leegte. In het vrouwelijke drukt zich het tijdelijke uit, in het mannelijke het eeuwige. De schepping van de mens gaat dus over de dualiteit God-God’s beeld en over de dualiteit mannelijk-vrouwelijk. De tweeheid tussen God en mens; en de tweeheid in de mens. Het eerste paar is weer de geestkant en het tweede de lichaamskant.

Naast de geestkant (beeld van God) en de lichaamskant (mannelijk en vrouwelijk) is er ook de zielkant. Dat is de interactie tussen God en de mens.

Het woord ziel is de vertaling van verschillende Hebreeuwse begrippen. De ruach is de Geest die de dualiteit hemelen en aarde bij elkaar houdt. De nephesh is de ziel van het lichaam. Het derde woord voor ziel vinden we pas in het tweede Scheppingsverhaal. Want hoe komt de interactie tussen God en Zijn beeld tot stand? Dat is door de levensadem. En God blaast adam de neshamah in. En zo is de neshamah de verbinding tussen de mens en God. De ruach, de nephesh en de neshamah zijn de drie autonome levensdraden van de mens, die samen één zijn.[4] Om die reden worden deze woorden allemaal vertaald met ziel. De ziel is het vitale dat zweeft over het water, dat zwerft in het water en dat heen en weer wordt geblazen. Dat is de Ziel van de Schepping. Zo is de ziel van ieder mens.

Scheppen is het creëren van dualiteiten. Ik vat het samen in de volgende figuur. De Schepper [Elohim] schept dualiteiten op de drie systemische wetmatigheden, namelijk plaats (ordening), handelen (binding) en interactie (balans). Een dualiteit is terug te brengen naar de Geestkant en de Lichaamskant, tot Wezen en Openbaring.

Dualiteiten in de Schepping

God schept [bara] de plaats voor de Geest [Ruach], die door de nephesh tot handelen komt. De  neshamah is de interactie tussen Adam en God. Deze drie dimensies: plaats, handelen en interactie vormen het fundament van de Schepping als Systeem. Scheppen is het laten verschijnen van de Tweeheid uit Een. God schept hemelen en aarde. Hij schept de levende zielen. Hij schept Zijn tegenover in Zijn beeld. Hij schept die adam mannelijk en vrouwelijk.

Bara staat aan de basis en leidt systemisch tot ordening en afbakening. Wat eerst komt heeft voorrang op wat later komt. Daarom komt wie ouder is voor wie jonger is.

Bewust worden

In het Hebreeuws is er een verband tussen de woorden bara en be’er – bron. Scheppen is het laten verschijnen van het causale uit het niet-causale. Er wordt geschept uit de bron van het niet-causale. Wat is de Bron? Dat is uit Datgene wat buiten de Schepping staat. Dat is het Lam, zegt de Overlevering. Het Lam staat er vanaf de grondlegging van de wereld. Het Lam staat buiten de tijd. Buiten oorzaak en gevolg. Buiten het meten. Dat Lam is het Beginsel, de Reshieth. Met de Reshieth schiep Elohim. Om te putten heb je een emmer nodig. Dat is een dely. Dat is ook het Hebreeuwse woord voor verlossen. Deliethanoe wil zeggen: verlos ons. Verlossing is het uit de bron ophalen. Wie in de put zit, moet daaruit worden verlost. Ook dat is het scheppen. Met de emmer word je uit een wereld gehaald. De wereld waarin je vast zit. Daarom is de Bron in je leven zo belangrijk. De bron is de plaats waar een confrontatie met een andere -niet-causale- wereld plaatsvindt. Daar staan steeds de vrouwen. Rebekka, Rachel en Zipporah komen allen bij de bron. Daar vindt de ontmoeting plaats. Zij scheppen water. Zij doen. Want  de vrouw is verbonden met water. Het vrouwelijke is wat in de mens het handelen is. Dat is het doen, het vormgeven, het scheppende, het levengevende. Daardoor kan de Bron worden gebruikt. Door de verschijning van de mens kan er worden geschept. Een man kan dat mogelijk maken door de steen te verwijderen, maar een vrouw schept het water. Dat verwijderen van de steen is als het openen van het graf. Zoals dat bij Jeshua door de engelen gebeurde. Want de man is verbonden met de geest; de vrouw met het lichaam. De vrouwen brachten vervolgens de boodschap aan de discipelen: Hij is opgestaan!

God zegent de zevende dag en heiligt die;

want daarop heeft hij sabbat gehouden van al zijn werk,

dat God geschapen heeft om te doen. (Gen. 2:3).

En wie opstaat, gaat aan het werk. De zesde scheppingsdag is voorbij. De Zevende dag breekt aan. Dat is een dag waarvan niet geschreven staat: het was avond geweest, en morgen, de zevende dag. De zevende dag duurt nog altijd voort. Wij leven daarom in de Zevende dag. In de zevende dag voltooit God het werk. Zelf ging Hij shabbath houden. Adam toog tot het werk. Het woord dat met werk wordt vertaald is melakah. Dat is de vrouwelijke variant van malakh. Dat betekent een engel of een boodschapper. Het is een ambassadeur. Iemand die gestuurd wordt om een boodschap te brengen. Al het werk: dat is de boodschap. Voor de zevende dag.

Dit artikel is een bewerking van het hoofdstuk van mijn boek De Schepping van de Leefruimte. Dat verschijnt medio zomer 2024.


[1] Een dualiteit is óf-óf. Een dualiteit vraagt om het innemen van een positie. Een dualiteit is niet hetzelfde als een polariteit. Een polariteit gaat over de balans van plussen en minnen. Dat gaat over én-én.

[2] Jes. 27:1. De zeedraak is de lichaamskant en de slang is de geestkant van de Hinderaar. De draak wordt in de Bijbel ook als een landdier beschreven. In het Scheppingsverhaal gaat het over de wezenlijke betekenis van deze zeedraak. Er is een beest uit de zee en een beest uit de aarde (Openbaring 13:11-12).

[3] De mens denkt met zijn hart en rekent met zijn hoofd.

[4] Wie merkt op dat de adem [ruach] van de mensenkinderen naar boven stijgt en de adem [ruach] van de dieren naar beneden daalt naar de aarde? Prediker 3:21.